Het goede licht

Volgens vriend Arjan Boer moet je er 's morgens vroeg uit om de mooiste foto's te maken, want dan heb je het goede licht. Dat betekent in deze tijd dat je heel vroeg moet opstaan, want je moet eigenlijk al voor zonsopgang in het veld zijn. Als je een stuk later ter plekke bent is het licht al vaak te hard, zegt hij. Maar hij is dan ook beroepsfotograaf en kan het weten. Voor onze hobby, paddenstoelen, steekt dat gelukkig minder nauw, want ik denk niet dat bij de mensen die deelnemen aan de activiteiten van de werkgroep de animo groot zal zijn zo vroeg aanwezig te zijn.

C.K.

Van Kor Raangs ontvingen wij het volgende bericht:

Heiny en ik hebben 28 april in de Marnerwaard rondgelopen, in het deel noordelijk van het Vierhuizerbos.
Waarnemingen zijn welkom las ik,  dus hierbij 2 waarnemingen, daar gedaan.

Gewone oliekever ♂

Heiny liet me een foto zien van een kever half onder het gras en vroeg of dit zo'n kever was, die we ook wel eens in onze moestuin zien lopen (schallebijters). Gelukkig waren we nog vlak bij de plek waar ze die foto had gemaakt en even later zag ik daardoor voor het eerst in het echt een Oliekever. Een mooie foto maken lukte pas toen ik hem op een Weegbreeblad liet lopen, die ik vervolgens op mijn rugzak legde. In Nederland komen 2 soorten oliekevers voor (de Gewone en de Blauwe ) en onze vondst betrof de Gewone oliekever ♂ (Zie voor onderscheid tussen de beide soorten https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=25980)

 

Opm: Mannetjes zijn te herkennen aan een soort knik in de antennen.  Die had de kever. Toch twijfelde ik over het geslacht. Wikipedia meldt namelijk dat mannetjes veel kleiner blijven vrouwtjes, tot 1cm. In een interessant artikel in Natura over de Gewone oliekever (Jaargang 113 nr. 1) wordt ook vermeld, dat een mannetje slechts ongeveer 10 mm wordt. Onze vondst was echter bijna 25 mm.  Linde Slikboer van Naturalis, waaraan ik onze waarneming heb doorgegeven, bevestigt dat mannetjes veel groter kunnen worden dan 1 cm.

 

Geelgroen paardenstaartschijfje

8 jaar geleden waren Inge en ik met Luciën Rommelaars in het Lauwersmeer gebied en vonden een klein ascootjes op oude Heermoesstengels, die niemand van ons kende en die we thuis ook niet konden determineren (zie In Coolia 56-1 bij Paddenstoelennieuws uit Groningen onder Onbekende schoonheid). Het bleek later om een onbeschreven soort te gaan en sinds november 2015 heeft dit ascootje zijn wetenschappelijke naam nl. Rommelaarsia flavovirens.
Toen ik op een veldje aan de voet van enkele voor militaire doeleinden opgeworpen heuveltjes zeer jonge Heermoes zag staan, toch even gezocht naar overjarige stengels. Een paar stengels met grauwbruine pukkels heb ik meegenomen en thuis even geweekt in regenwater en daarna in een buisje bewaard. Toen de bolletjes waren open gegaan zag ik dat ik weer dat Geelgroen paardenstaartschijfje opnieuw heb gevonden en dat ook nog in een ander kilometerhok dan toen. 
Opm: Op het stengeltje ook het asexuele stadium (zie pijl), met hele andere sporen.

Kor Raangs

Voorjaarspronkridder

Bij vrienden van Wil Folkers, Tineke en Rudolf in Westeremden, stonden paddenstoelen in een halve heksenkring in het gras. Vraag was uiteraard met welke soort we hier te maken hebben. Extra informatie was er ook: de geur van de zwam was van ranzig tot dat van meelbeslag. Eigenlijk kom je bij het zien van de foto direct uit op de Voorjaarspronkridder (Calocybe gambosa), maar dat van dat ranzige wist ik niet. Als ik er aan rook bemerkte ik altijd een sterke meelgeur, een beetje zoals dat van de Grote molenaar (Clitopilus prunulus). Omdat we van Henk van den Brink weten dat je niet jezelf als de maat moet nemen heb ik enkele teksten er op nagelezen. En inderdaad stond dat van dat ranzige ook altijd vermeld. Wil nam nog de moeite de zwam (het was de Voorjaarspronkridder) langs te brengen en naast die ranzige geur rook hij bovendien ronduit smerig (ik kan dat niet beschrijven), maar hij was dan ook al iets verder heen.

C.K.

Onbekende soort

Henk Haantjes stuurde me een paar foto's met de vraag of ik er een naam aan kon verbinden. Met het antwoord was Henk uiteindelijk meer dan tevreden, maar een echte naam bleef uit, want dat lukte niet. Het is namelijk één van de paar honderd satijnzwammen (met enige verbeelding zie je roze plaatjes), waarvan verreweg de meeste microscopisch dienen te worden onderzocht om gevalideerd te worden. Ik kan dus wel wat roepen, maar dat is zinloos. Als je trouwens zou beweren dat het een Bruine satijnzwam is (Entoloma sericeum) dan krijg je te horen dat bij deze soort nogal was te onderscheiden valt.

Buidelmees

Je zou haast denken dat de Buidelmees tot de wevers behoort, maar hij hoort thuis in een groepje van meer buidelmezen. Naast de Geelkopmees (VS en Mexico), de Vuurkruinmees (o.a. Kashmir, zijn er acht kapokmezen die alle in Afrika voorkomen. In het buitenland had ik ze al eens gezien, maar nog nooit in Nederland. Omdat we (Erick Turksema en ik) weer toe waren aan onze maandelijkse rondje Lauwersmeer pikten we deze in de Kollumerpomp gesignaleerde mees natuurlijk mee. Het was één van de 102 soorten in deze mei-ronde waardoor het totaal op bijna 150 is gekomen. Vanwege er voorhangende takken lukte het niet om een echt scherpe foto te maken, maar wat een fraai nest is het, een plaatje.

C.K.

Het Beekmijtertje (Mitrula palludosa (BE))

Er zijn al hel wat mensen afgekomen op deze vrij bijzondere paddenstoel in het Mensingebos (Roden) die in het water kan groeien tussen het veenmos. Voorwaarde is wel dat het zuiver water is dat langzaam afvloeit. Op deze plek groeit dit zwammetje al bijna honderd jaar, want ik kwam ergens in de literatuur tegen dat hij op deze zelfde plek al in 1930 is waargenomen. Daarbij kun je de vraag stellen hoe lang hij er daarvoor al heeft gestaan. Een andere plek waar hij in Roden ook voorkomt is het Natuurschoonbos. Deze keer was Wil Folkers op bezoek die bij deze gelegenheid vriendin Tineke (uit Westeremden) ook had uitgenodigd. Wil was hier al eerder geweest nadat ze door de ontdekker van dit mijtertje, Anneke Palthe, erop was gewezen. Dat was pakweg 15 jaar geleden toe Anneke i.h.k.v. de Drentse Ecologische Atlas alle schelpenpaadjes had afgespeurd. Sindsdien is er nooit iets aan onderhoud gebeurd, maar nu wordt het tijd om Staatsbosbeheer te vragen iets te doen, onder meer de verbraming waar sprake van is.