Corona-proof rondje op het Noordsche Veld

 

De afgelasting van de excursie naar de Jilt-Dijksheide bood de gelegenheid het Noordsche Veld, na het een jaartje te hebben overgeslagen, weer eens te bezoeken. Het is een gevarieerd terrein (met een bewogen historie) dat ons altijd weer meer brengt dan verwacht. Vandaag was het groepje wel heel erg klein met, voor het eerst, Inge van Veen en Henk P. en Cees. Dus, voor wat het waard is, ruim (nl. 25%) binnen de corona-regelgeving. Kennelijk zijn er binnen de club veel mensen die, niet geheel ten onrechte, bevreesd zijn ’een griepje’ op te lopen.

 

Hoewel er ten opzichte van andere jaren iets minder aan soorten kon worden genoteerd, waren er wel een paar soorten bij die we niet hadden verwacht. Zo vonden we direct in het begin tientallen grauwkoppen, een geslacht waar de meeste mycologen niet echt vrolijk van worden, want meestal zijn ze lastig op naam te brengen. Hier kwamen we met een kleine slag om de arm uit op de Bruine grauwkop (Lyophyllum confusum), een soort die vooral bekend staat vanwege zijn voorkomen bij naaldbomen. Daardoor rees er bij Henk twijfel, want hier was sprake van een berm met loofbomen. Een duik in de ecologie van deze grauwkop leert echter dat dit zeer wel mogelijk is. Naast de kleine sporenmaat zijn er andere kenmerken waardoor je op deze soort uitkomt. Inge, een nog onbeschreven blad op mycologisch gebied, zal het wel zijn gaan duizelen van alle soorten met bijbehorende namen die voorbij kwamen. Ook leuk om haar af en toe aan sommige te laten ruiken, zoals bijvoorbeeld de Narcisridderzwam (Tricholoma sulphureum) dat tot een heftige schrikreactie leidde.

 

Eén van de meest bijzondere soorten op deze dag vonden we iets voorbij de grauwkoppen: de Blozende schijnridderzwam (Lepista martiorum). Voor 2010 was deze nog onbekend in Nederland, maar nu wordt hij steeds meer waargenomen, zij het dat dit nog mondjesmaat is. Volgens de literatuur is het een soort van naaldbossen, maar ook hier houdt hij zich hier niet strikt aan, waarbij moet worden gezegd dat er wel Grove dennen in de buurt staan. En net als bij de grauwkop van hiervoor is de sporenmaat van belang. Uiteraard werd hij gefotografeerd en de volgende gegadigde van belang was de Holsteelboleet (Suillus cavipes (KW)) die we in een lariksbosje ontwaarden. Van Holsteelboleten kijk je vandaag de dag niet meer op, maar nog wel als het de zeer opvallende forma aureus betreft. Inge en ik namen er de tijd voor, maar Henk, een beetje blasé, meldde dat hij ze al zo vaak had gefotografeerd en dat van mooiere exemplaren dan hier stonden. Het is een heel goed jaar voor de Grofplaatrussula (Russula nigricans) waarvan we hier enorm grote groepen vonden. Wat we erop misten was de Poederzwamgast (Asterophora lycoperdoides) die we alleen nog maar (heel klein) hebben gezien in het Coendersbosch. Ik verwacht ze trouwens ook niet meer, want daarvoor wordt het nu te laat in het seizoen. Maar wie weet…

 

Het was al 12 uur geweest, en we waren nog niet eens ver gekomen, toen we afscheid namen van Inge. Ze had een afspraak waarbij haar aanwezigheid vereist was. En zo waren Henk en ik met zijn tweeën, iets dat we veel vaker zijn, maar nooit eerder in clubverband op vrijdag. Dat houdt uiteraard verband met het huidige gedoe omtrent ’dat griepje’, maar dat weerhoudt ons er niet van actief te zijn en te blijven. Wij zijn, zeg maar ’de mannen van stavast’, of, nog beter, de boegbeelden van ’het gestaalde kader’. Wij zijn immers vanaf 2000 (bijna) altijd present bij de activiteiten van onze werkgroep.

Na de lunchpauze vervolgden we onze weg en waren vooral benieuwd naar een bepaalde plek waar het fietspad dwars door het bos loopt. Daar vonden we twee jaar geleden dankzij Willie Riemsma de zeer zeldzame Langstelige aardtong (Geoglossum simile (GE)), bekend van 4 stippen op de kaart van de Verspreidingsatlas. Deze waarneming is al een tijdje geleden door mij gemeld, maar de verwerking van (veel meer) gegevens duurt vaak enige tijd. Eerst zochten we op een verkeerde plek, maar even later was het raak. Niet dat we de aardtong vonden, maar wel de plek. Toentertijd vonden we al enkele wasplaten en nu ontwaarden we er naast het Gewoon vuurzwammetje (Hygrocybe miniata), hier voor het eerst, de Hooiandwasplaat (H. glutinipes (KW)). Andere, de Elfenwasplaat (H. ceracea (GE)) en de Zwartwordende wasplaat (H. conica) misten we daar deze keer. Gezien de verruiging van de standplaats zal er wel meer verdwijnen.

 

Die Zwartwordende wasplaat vonden we wel een eind verderop toen we nog een klein stukje van de heide verkenden. Dat was op een logische plek, namelijk naast het schelpenpad dat de heide van noordwest tot zuidoost doorklieft. Hier zijn de nodige grazers actief en op mest vonden we daar het Franjekaalkopje (Deconica crobula) en het vrij zeldzame Mestbreeksteeltje (Conocybe coprophila (GE)). De middag was al een eindje gevorderd en vanwege de wintertijd (vroeg donker) maakten we iets meer vaart op de terugweg. Enig oponthoud was er bij een vrij kleine boleet waarbij de meest fantastische namen werden genoemd. Die herhaal ik hier niet. Wel dat hij zodanig was geïnfecteerd dat zelfs een hogere autoriteit er niets over kon zeggen.

 

We misten vandaag de inbreng van Janny Kramer die herstellende was van griep (nee, niet van ’dat griepje’). Dat was jammer, want juist vandaag kwamen we meer dan eens myxomyceten tegen. Dan nog een andere vermeldenswaardige soort die in een perceel met enkele Fijnsparren stond, namelijk de Pagemantel (Cortinarius semisanguineus (KW)). Daar zou onze andere Inge vast wel belang bij hebben voor onderzoek, maar om even naar Sellingen te rijden… Die bleven dus mooi staan. Er waren meer soorten (o.a. gordijnzwammen) die vermeldenswaard zijn, maar zie daarvoor de inventarisatielijst.

 

 

Cees Koelewijn, coördinator  

 

Klik hier voor meer foto's