Tonckensbosch, 20 november 2020

 

Op het eind van de excursie waanden we ons even in een doolhof, want waar was de uitgang. De ’handige’ appjes op de smartphone boden geen uitsluitsel, maar we gingen gewoon op het rumoer van het voorbijsnellend autoverkeer af en kwamen bijna goed uit, zij het dat als laatste horde een brede strook met bramen moest worden overwonnen. Dat ’doolhof’ refereert gelijk aan de waarneming deze dag van de vele Doolhofzwammen (Daedalea quercina) die we in elk van de 4 km-hokken minstens drie keer tegenkwamen. Zoveel zag ik ze nooit eerder. De eerste zagen we (volgens de regels 4 mensen sterk) direct aan het begin van deze excursie die opviel door de wat paarsige kleur. Iets dat we bij excursies laat in het jaar (vanwege de kou?) wel vaker zien. Het was echt sprokkelen deze dag, waarbij we soms meer dan 100 meter een pad volgden zonder ook maar iets van onze gading tegen te komen.

 

De paddenstoelen vonden we vandaag vooral op open stukjes in het bos, in de (vele) percelen met vooral Fijnspar en (op keutels) op de heide. Op één van de eerste open plekjes in het bos, direct goed voor meerdere soorten, vonden we een bruin verblubberde ’oesterzwamachtige’ zwam waar ter plekke geen naam aan kon worden gegeven. Pas thuis viel het kwartje en herinnerde ik me de vondst in 2004 in het Noordbargerbosch op 27 september van de Ongesteelde krulzoom (Tapinella panuoides (KW)). In de Nieuwsbrief (nr. 6) van de PWD schrijft Eef Arnolds in het verslag van deze excursie dat hij door onbekende oorzaak sterk is afgenomen en dat ze nog maar weinig in de Drentse bossen worden gezien. Daarna heb ik hem nooit opnieuw gezien. In de Ecologische Atlas van Paddenstoelen in Drenthe wordt gemeld dat deze voor 1990 algemene verschijning zeldzamer is geworden als gevolg van de hogere dosis stikstof nadien in de natuur. Dat zou gevolgen hebben voor de samenstelling van het hout waarvoor hij gevoelig zou zijn en het daarom laat afweten. Een beetje vaag, maar wie ontkent het.

 

Na enkele percelen met loof- en gemengd bos belandden we bij de bosvakken met Fijnspar. Hoewel het ook daar niet dik was gezaaid met paddenstoelen, op soorten na als de Sparrenstinktaailing (Gymnopus perforans), Dennenmycena (Mycena metata), Muizenstaartzwam (Baeospora myosura), Levermelkzwam (Lactarius hepaticus) en dergelijke, kon er met enige regelmaat het één en ander worden genoteerd. De meest aansprekende soort daarbij was de Kurkstrookzwam (Antrodia serialis (KW)). Eenmaal op de heide aangekomen ging de aandacht uit naar een ander substraat, namelijk naar de keutels van de hier grazende (niet meer aanwezige) Schotse Hooglanders. Vanwege de nattigheid waren die veelal verworden tot vlaaien, met een bijbehorende soort als het Oranje mestzwammetje (Cheilymenia granulata) tot gevolg, maar er was ook sprake van overgangsvormen tot keutels zoals keutels horen te zijn. Een nietig zwammetje (voor mij nieuw) bleek het Grijs mestdwergje (Coprinopsis poliomalla (KW)) te betreffen die toch nog het onderspit dolf t.a.v. de Kleine korrelinktzwam (Coprinopsis stercorea (KW)). Met kop en schouders stak het Paardenvijgbreeksteeltje (Conocybe brunneidisca) hier ver bovenuit. Zijn naam maakt hij hier trouwens niet waar, maar het is bekend dat hij (veel) meer wordt waargenomen op keutels van bijv. Schotse Hooglanders.

 

Na het keutelstaren werd het tijd om een zonnig plekje te zoeken om een broodje te nuttigen. Daartoe zetten we koers naar een groep Grove dennen op de heide waar tot vreugde van Geertje G. Geertsma, zij was voor het eerst mee met de groep, de Dennenslijmkop (Hygrophorus hypothejus (KW)) werd ontdekt. Ze beschikt al over een basiskennis, maar deze was nieuw voor haar. Voor Janny Kramer was het een zware dag, want waar waren de door haar geliefde myxomyceten. Er werd slechts één keer iets gevonden, maar die moest nog wel op de kweek worden gezet om tot ontwikkeling te komen. Bij zo’n proces gaat het geregeld mis, maar uiteindelijk kon vier dagen later kond worden gedaan dat het ging om het Robuust kalkschaaltje (Diderma umbilicatum). De meest noordelijke vindplaats tot nog toe was Twente, ongetwijfeld een gevolg van de inspanningen van de daar wonende Marian Jagers, o.a. specialist op het gebied van myxomyceten.

 

Bij het verlaten van de heide werd een polypoor ontdekt waarbij niet direct werd gedacht aan een kaaszwam. Toen hij echter werd beschadigd en een blauwe kleur zichtbaar werd wel, want dan heb je te maken met de Gezoneerde kaaszwam (Postia wakefieldiae (GE)) die we dit jaar al eens eerder tegenkwamen in het sparrenbosje op het Buinerveld. Een andere kaaszwam diende zich iets later aan die zijn naam niet waarmaakte: de Zwetende kaaszwam (Postia guttulata), want daarvoor was het te koud. Wel zag je de ’putjes’ waar hij had gezweet. We kwamen deze zwam later nog een paar keer tegen. Wat je ook in sparrenbossen vrijwel altijd kunt verwachten is de fotogenieke Grote sponszwam (Sparassis crispa). Toch zijn er meer dan genoeg andere paddenstoelen die ik miste, maar wellicht ontdekken we die bij een volgende excursie (het volgende jaar?), want hier valt beslist veel meer te ontdekken. Niet alle bosbodems zagen er goed uit, maar er was ook sprake van mooi bemoste sparrenpercelen zoals we die kennen van het Buinerveld en het Sparrenreservaat in Veenhuizen. De eindscore van 95 was vooraf niet verwacht.

 

Cees Koelewijn, coördinator

 

Klik hier voor meer foto's