Zwamdag, 6 december 2019

 

Na afloop van de ochtendsessie, de excursie, wist ik zelf wel het antwoord op de vraag die ik stelde in het vorige verslag: ”Waarom stoppen?” Die vraag leek me gerechtvaardigd na de rijke oogst op 29 november. Als je nog zoveel kunt scoren ga je door met het verzamelen van gegevens, vond ik, zeker na de dramatische start van het seizoen in augustus toen vier excursies op rij vanwege droogte werden afgelast. Allerlei soorten zwammen (vooral klein grut) trekken zich zo laat in het jaar weinig aan van veranderende weersomstandigheden, maar ik wel en ben kennelijk niet de enige. Hoewel warm gekleed kreeg de kou (via handen en voeten) gaandeweg steeds meer vat op mijn (tere) gestel en vooral vanaf de laatste excursie in oktober (Marum) begon het afzien zich in steeds sterkere mate gelden. Misschien moet ik maar eens overwegen deze omstandigheden te ontlopen door op een juist moment naar warmere streken te verkassen. Maar nu was ik er nog en werd tijdens miezerig weer daarbij begeleid door Klaas en Johanna, Geert, Immy, Marian, Henny en Mirjam. Toch nog een aardig gezelschap, maar een aantal specialisten ontbrak (ze zagen de bui hangen) en daarom stelde ik voor slechts de bijzonderheden te noteren. Interessante zaken konden dan ’s middags aan hen worden getoond, maar hoewel er één en ander werd meegenomen heb ik daarover niets meer gehoord op twee myxo’s na. Eén ervan kwam tot rijping en werd door Janny Kramer benoemd: het Dunstelig kalkschaaltje (Diderma montanum), een vrij zeldzame soort. Daarvan staat een mooie foto van Willy Heimeriks afgebeeld (de eerste) op de site: Verspreidingsatlas NMV Paddenstoelen. Zelf had ik ook enkele zwammetjes meegenomen, om dagen later tot de ontdekking te komen dat alles was vergaan tot bruine kledders. Dat sterkte mijn gevoel dat het wel goed was er nu een punt achter te zetten.

 

Vanaf de parkeerplaats op De Brink in Roden maakten we een kort rondje in de omgeving van Havezate Mensinge. Eén van de eerste vondsten betrof een mini-uitvoering van de Narcisamaniet (Amanita gemmata). Er waren meer symbionten (8) van wie de Narcisridderzwam (Tricholoma sulphureum) wel vaker laat in het jaar aanwezig is.  Dat verwacht je niet direct van een Vissige eikenrussula (Russula graveolens) en ook niet van een Roodsteelfluweelboleet sl. (Xerocomellus chrysenteron sl.). De verrassing van de dag waren twee groepen van de Trechtercantharel (Cantharellus tubeformis (KW)), hoewel die sowieso vaak laat in het jaar aanwezig is. Op de plek waar ze stonden (zoals zo vaak bij Beuk) zijn ze daar nog niet eerder waargenomen. Dichtbij -het was maar een klein rondje- scoorden we de andere mycorrhyzasoorten: de Gewone franjezwam (Thelephora terrestris), Beukenridderzwam (Tricholoma ustale), Grijsgroene melkzwam (Lactarius blennius) en de Tweekleurige vaalhoed (Hebeloma mesophaeum). Onderweg was er grote belangstelling voor een plek waar veel dikke beukenstammen liggen (zulks tot groot verdriet van aanhangers van een opgeruimd bos). Tal van hout- en korstzwammen groeiden daar, waaronder de dit jaar nadrukkelijk aanwezige Spekzwoerdzwam (Phlebia tremellosa) die er talrijk was vertegenwoordigd. Dat je op zo’n plek ook de Groene schelpzwam (Sarcomyxa serotina) vindt wekt geen verbazing en dat geldt tevens voor de aanwezigheid van fluweelpootjes (Flammulina velutipes sl.). Omdat de kou steeds meer vat op ons kreeg (i.i.g. op mij) en de vegetarische paddenstoelensoep van Janny Mulder lonkte werd er op een gegeven moment flink doorgestapt. Toch mag een Schubbige bundelzwam (Pholiota squarrosa) met enorme hoeden die we op de terugweg zagen niet onvermeld blijven.

 

Nadat we de andere Zwamdaggasten hadden begroet in het verenigingsgebouw van de Vrije Tijd Tuinders, op een enkeling na was iedereen aanwezig die je mocht verwachten, en we na de soep weer helemaal op temperatuur waren gekomen, kon het middagprogramma aanvangen, zij het met een kwartier vertraging. Inge beet de spits af met een verslag van een expeditie van de MWG naar Rottumerplaat. Zij (Inge, Richard, Roeland Enzlin en Roel Douwes) waren niet de enigen die er vertoefden, want er waren ook vogelaars mee van wie een deel op Rottumeroog verbleef. Deze lieden kregen van Richard nog enkele bakjes mee, want wellicht vonden zij daar nog enkele opvallende paddenstoelen. Zo’n expeditie (van vrijdag tot maandag) heeft nogal wat voeten in aarde, omdat je proviand nodig hebt en er moesten jerrycans water worden meegezeuld. Die vogelaars hadden beduidend minder water nodig. Met enige afgunst werd gerept over meegenomen kratten bier, wijn en whisky. Onderwijl onze mycologen ’s avonds druk aan het werk waren laafden zij zich aan deze dranken en wellicht ook aan spijzen waarvoor een (gemiddelde) mycoloog de neus ophaalt. Maar haar verslag ging vooral over de dynamiek van het eiland (en die van Rottumeroog) en bovenal over paddenstoelen. Daarvan had ze er één meegenomen, de Bloemaardster (Geastrum floriforme (GE)), een grappig ding die eenmaal gedroogd weer helemaal opfleurt als hij wordt bevochtigd. Dat werd ter plekke geshowd. Volgens mij is dat trouwens niet de enige die dat doet. Het staat me bij dat de Heideaardster (Geastrum smiedelii (BE)), die ik eens op Ameland vond, dat vermogen ook heeft en misschien zijn er wel meer. Of dat ook geldt voor het Weerhuisje (Astraeus hygrometricus (BE)) weet ik niet, maar de naam doet vermoeden van wel. Je denkt (terecht) bij deze soort aan een aardster, maar meldde Inge, het moet niet gekker worden, nieuwe inzichten zeggen dat hij verwant is aan de boleten. Dat is nauwelijks te bevatten, hoewel bekend is dat het een mycorrhizasoort is. Eerder meende ik deze soort op één van de Waddeneilanden te  kunnen spotten. Een illusie bleek naderhand, want daar is hij nog nooit waargenomen. Vroeger nog wel een paar keer in de Hollandse duinstreek, maar nu ook allang niet meer. Voor mij is het een wenssoort, net als de Peperbus (Myriostoma coliforme (KW)) die trouwens ook geheel op de Waddeneilanden ontbreekt, maar wel goed is vertegenwoordigd, en expleciet daar, in de Hollandse- en Zeeuwse duinrand. Eenmaal werd tijdens een excursie in de buurt van Een-West een peperbus gemeld, maar dat was een echte die een onverlaat daar in de berm had achtergelaten. Over de vondsten vertelde Inge dat de Boomloze gordijnzwam (Cortinarius pratensis) mycorrhiza vormt met zeggen. Vooral met de Zandzegge (Carex arenaria) vermoed ik als je kijkt naar de verspreiding van de soort (de duinstreek). Kenmerkende soorten werden genoemd: Duinfranjehoed (Psathyrella ammophila (KW)), Duinstinkzwam (Phallus hadriani (KW)) met de oranjeroze duivelseieren, Zandtulpje (Peziza ammophila (BE)) en op Zeerus (Juncus maritimus) het Zeerusruitertje (Marasmiellus trabutii (KW)). Je kunt er uit afleiden dat onze eilanden en de duinstreek als een kwetsbaar milieu wordt gezien met een idem dito kwetsbare mycoflora. Alle inspanningen leidden tot een lijst van 165 soorten en gevoegd bij de al bekende gegevens staan er nu 218 op de lijst van Rottumerplaat. Helaas werd een uitgesproken, gewenste soort niet gevonden, namelijk de Helmharpoenzwam (Hohenbuehelia culmicola (BE)). Maar zie, op de terugvaart bleek dat in één van de meegegeven bakje van ’de Rottumerogers’ tot grote verrassing deze zwam te zitten. En passant werd nog met een ondertoon van lichte ergernis gerept over de ’niet benutte drank’ die mee terug ging, waardoor je de indruk kreeg dat het verblijf op Rottumerplaat iets gezelliger had kunnen verlopen…

 

Na Inge kwam Henk Pras met zijn TOP-25 aan bod. Uiteraard werden het er (veel) meer dan 25, iets dat we op voorhand al 18 jaar lang kunnen verwachten. Veel mooie plaatjes van vooral klein spul kwamen langs, zoals het Rondsporig sinterklaasschijfje (Trichobolus sphaerosporus) waarbij in de kantlijn Richard gewag maakte van de enorme hoeveelheden (wel 1000) deelsporen in de asci’s van… hoe kan het ook anders, het Deelsporig stekelbolletje (Trichospaerella decipiens). Vol trots werd door Henk het Ruitvulkaantje (Pseudoyuconia thalictri) vermeld, logisch, want het was de eerste vondst in Nederland die hij in zijn eigen tuin had ontdekt. We kregen te horen dat de Okerlila aderzwam (Phlebia deflectens) geen gespen heeft, dat de Bleke korrelwebzwam (Nectriopsis candicans) een biotrofe parasiet op slijmzwammen is, de Rozetkaaszwam (Postia floriformis) ergens in Groningen was waargenomen en dat de zeer zeldzame Vliegendoder (Ophiocordyceps forquignonii (BE)) in Kolham door Angela was ontdekt. Naast al dit fraais kwamen ook nog de nodige plaatjeszwammen aan bod, zoals de dit jaar meermaals waargenomen Glinsterende champignonparasol (Leucoagaricus georginae) die beschadigd raakt zodra je hem toucheert. Bij het Beukenkorrelkopje (Phleogena faginea) meende Inge te moeten opmerken dat er (veel) meer soorten in kunnen worden onderscheiden, waardoor ik dacht: ”Nee hè, krijg je dat weer” waarna ik wat wegdoezelde en niet meer alles opving van wat er werd gezegd. Maar toen waren er al meer dan 25 soorten de revue gepasseerd. Daar gaan we de volgende Zwamdag zeker iets aan doen!

 

Dat is nodig, want ik had al voorzien dat het iets zou uitlopen -daarover later meer- en had het gebruikelijke quizje kort gehouden. De prijsuitreiking duurde iets langer dan gedacht, omdat één van de winnaars meende zijn prijs onder de aanwezigen te moeten verloten. Gelukkig stelde een ander zich tevreden met twee prijzen waardoor het weer wat opschoot en zo konden we even later aan de pauze beginnen. Enkele te koop aangeboden boeken vonden daarin aftrek, maar helaas niet zoveel dat de kosten van de Zwamdag er door werden gedekt.

 

Na de pauze mocht Geert de Zwamdag met een boeiend verhaal over de eik afsluiten. In de voorafgaande week bezwoer hij mij dat hij echt toch wel zo’n vijftig minuten daarvoor nodig had, waarna ik met een uur rekening hield. Die bleek hij ook nodig te hebben en zelfs meer dan dat. Goed voor hem te weten, want, vertelde hij vooraf, het was ook een try-out als voorbereiding op de jaarlijkse bijeenkomst van de Werkgroep Florakartering Drenthe (op 22 febr. a.s. in Zuidlaren). Inge hield daarom voor hem de tijd van de verschillende onderdelen van zijn verhaal bij zodat hij er nog aan kan schaven indien nodig. Geert was ouderwets in vorm en vele facetten kwamen aan bod. Dat ging terug tot in de oudheid en hoe het landschap er toen uitzag en welke gevolgen begrazing erop had. Het beeld dat we hebben van een oerbos werd bijgesteld, want dat is een saai, gesloten bos met veel bomen met rechte stammen die alle het licht zoeken. Dat was een (uitgebreid) verhaal op zich. Wat deze middag vooral bleef hangen was het actuele vraagstuk: Stikstof. Geert benadrukte dat het geen probleem is voor boeren op de klei, maar voor de ’zandboeren’. Het stikstofprobleem heeft grote gevolgen voor natuurgebieden en die vind je vooral op de pleistocene gronden. Door de verzuring, als gevolg van de stikstofdepositie, hebben we daar soms te maken met pH-waarden van 3 – 3,5 en dat heeft funeste gevolgen voor de natuur. Het leidt namelijk tot kalkgebrek waarvan op de klei geen sprake is. We kennen de beelden wel van zielige Koolmezen met gebroken pootjes e.d. Het ligt vooral aan wat ze eten, vooral rupsen. Die krijgen ook niet binnen wat noodzakelijk is en zo is alles van elkaar afhankelijk. Bekalken (met steenmeel) kan een (tijdelijke) oplossing bieden, maar om het probleem op te lossen moet er rigoureus worden ingegrepen. Kom maar met die boodschap in Nederland en je weet hoe de verschillende belangen worden gewogen! Tal van andere natuurzaken werden behandeld en zo steek je veel op. Bijvoorbeeld dat de larven van het Vliegend hert er vier jaar over doen om tot het imago te komen. Het ging uiteraard ook over paddenstoelen, maar tevens over een andere hobby van Geert: Nachtvlinders. Vanzelfsprekend ontbrak daarbij de Eikenprocessierups niet. Het voert te ver hier uitgebreid verslag te doen, maar sommigen gaven later wel aan dat ze erg onder de indruk waren van het verhaal van Geert dat werd gelardeerd met geweldig mooie foto’s. Ikzelf was ook onder de indruk en ben benieuwd hoe het verhaal er uitziet bij de presentatie ervan in Zuidlaren, want dat er aan moet worden gesleuteld werd duidelijk toen Inge hem de eindtijd meedeelde: ruim een uur en twintig minuten. Bedenk daarbij (ik geef het Geert mee) dat er weinig werd geïnterrumpeerd, iets dat in februari vast wél gebeurt.

 

Het eindoordeel over deze dag was dat het weer erg gezellig en leerzaam was. Webmaster en kok Janny werd bij afwezigheid met een donderend applaus beloond (ze zei het gehoord te hebben) voor haar werk en de delicieuze soep die als een culinair hoogstandje werd beoordeeld vanwege de exquise kwaliteit. Overdrijf ik hier? Immy en Willie hadden tussentijds de zaken in de keuken uitstekend geregeld en zo konden we, iets later dan gebruikelijk, afscheid van elkaar nemen en uitzien naar een volgende Zwamdag die hopelijk wordt voorafgegaan door een geweldig goed paddenstoelenseizoen.

 

Cees